- Geschreven door: Erik De Groef
De voorgeschiedenis van de radio gaat terug tot het einde van de negentiende eeuw, toen de Italiaanse ingenieur Marconi erin slaagde om signalen over een grote afstand draadloos door te seinen. Het is niet voor niks dat de grootste radiostudio aan de Reyerslaan tot de dag van vandaag de naam Marconi draagt, als eerbetoon aan diens baanbrekend werk.
Zijn uitvinding vond meteen een enorme weerklank, ook bij ons. Ze opende immers heel wat perspectieven, zeker als men in plaats van morsetekens ook woord en muziek draadloos zou kunnen uitzenden en ontvangen. Op 28 maart 1914 zendt een proefzender in de koninklijke tuin van Laken voor het eerst een paleisconcert uit. Het concert krijgt een wekelijks vervolg, tot het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog. Alles wel beschouwd, waren dit de eerste reguliere radio-uitzendingen in heel de wereld. Na de oorlog, in de jaren twintig, wordt radio snel populair en overal in het land duiken er radiostations op en ontstaan er, vaak politiek gekleurde, omroepverenigingen.
In 1930 stelt de overheid orde op zaken en op 1 februari 1931 start het Nationaal Instituut voor de Radio-omroep, het NIR, met een nationaal radioprogramma. De bestaande omroepverenigingen mogen een deel van de zendtijd vullen. Een aantal van deze vaak lokale omroepverenigingen vormen trouwens na de Tweede Wereldoorlog ook de basis voor de regionale omroepen, nu Radio 2. Ook de ondertussen zo goed als ter ziele gegane wereldomroep ontstond na WOII.
Het medium ontwikkelde zich zo snel dat een modern omroepgebouw noodzakelijk werd. Eind 1933 werd er een wedstrijd uitgeschreven, die gewonnen werd door de Belgische architect Joseph Diongre. Als site werd het Eugène Flageyplein in Elsene gekozen. Het ontwerp combineert architecturale vernieuwing met de strengste eisen op akoestisch en technisch vlak, met grote aandacht voor de afwerking van het speciaal ontworpen meubilair. Tussen 1935 en 1938 kreeg de moderne “geluidsfabriek”, gemeenzaam bekend als “Flagey”, gestalte in de vorm van een statige pakketboot, een verbluffend concept dat als een van de eerste omroepgebouwen wereldwijd werd geprezen voor zijn schoonheid, functionaliteit en akoestiek.
In 1960 wordt het NIR omgevormd tot de Belgische Radio en Televisie. Naast BRT 1, de gewestelijke BRT2 en de Wereldomroep komt er ook een “Derde Programma” bij, geïnspireerd door het “Third Programme” van de BBC, de voorloper van Klara.
In de jaren zeventig kent Vlaanderen een explosie van het radiolandschap, doordat de wetgever voortaan de oprichting van onafhankelijke lokale radio’s mogelijk maakt. Ook in de jaren zestig al stond de omroep onder druk van allerlei “vrije radio’s” die uitzonden vanop een schip buiten de territoriale wateren van België of Nederland. De druk werd zo groot dat er iets moest gebeuren om vooral het jonge publiek niet te verliezen. Op 1 april 1983 ging Studio Brussel voor het eerst de ether in, op 28 maart 1992 volgde de oprichting van radio Donna, later omgevormd tot MNM. Onder druk van de opkomst van hele ketens van lokale radio’s die eigenlijk één station vormden, zoals radio Contact, opende de wetgever ook de poort voor commerciële radiostations. Zo kwamen in 2002 Q-music en 4FM (later Joe FM) het landschap vervolledigen.
- Geschreven door: Marleen Bergen
Wevo: het verhaal van een familiebedrijf.
Wilhelm Voss (°1910-1970) is als jonge ingenieur bij Siemens Duitsland verantwoordelijk voor de installatie van de telefoonlijn Keulen-Brussel. Zo ontmoet hij in Halen de jonge weduwe Anna Langendries. Hij trouwt met haar en begint vanaf 1931 in een schuurtje achter hun huis in Halen radio-ontvangers te bouwen.
In 1934 wordt de NV WEVO opgericht. Kwaliteit en vormgeving zijn het handelsmerk van dit familiebedrijf. Echtgenote Anna en later ook de kinderen worden ingeschakeld in de productie en de verkoop.
De WEVO-radiomeubels zijn minutieus afgewerkt en ogen heel luxueus. Radio’s zijn in die jaren statussymbolen. Lang niet iedereen kan zich een toestel veroorloven. De radiomeubels van WEVO worden in de eigen schrijnwerkerij gemaakt, net zoals bij vele andere fabrikanten.
Tijdens de oorlog moeten veel mensen hun radio inleveren. Daardoor is er nadien een grote vraag naar toestellen. De jaren ’50 en ’60 worden dan ook een succesverhaal. WEVO heeft bijvoorbeeld ook eigen winkels in o.a. Genk, Maastricht, Saint-Hubert, Leuven…
In 1970 sterft stichter Wilhelm sr. Net op moment dat de markt enorm evolueert. Willem Voss jr. en zijn moeder Anna nemen de zaak over en blijven op de vertrouwde manier verder werken. Maar radio is niet langer een luxeproduct en de prijzen van WEVO zijn niet meer concurrentiëel. Overnamevoorstellen van onder andere Sony worden geweigerd.
De eigen productie stopt noodgedwongen in 1979. De merknaam WEVO blijft nog een poos bestaan, maar men verdeelt in feite toestellen van Loewe Opta.
Samen met bedrijfsingenieur Walthmann verzorgt Wilhelm jr. nog tot eind jaren ’80 de naverkoopdienst van de WEVO-toestellen.
(Bron: Rudi Sillen ‘Constructeur Wevo: een familiekroniek’, Retro Radio nr 3, sept. 2006)
SBR: de grootste Belgische radioproducent.
SAIT, Société Anonyme Internationale de Télégraphie sans fil wordt gesticht in 1913. Deze firma start in 1922 in Brussel de Société Belge Radio-électrique of SBR op, een producent van zenders en ontvangers. In ’23 opent het atelier aan de Ruisbroekse steenweg in Ukkel/Vorst.
SBR wordt het grootste Belgische radiomerk ooit. Dat is te danken aan zowel het bezit van belangrijke radiopatenten als aan een slimme marketingzet. SBR heeft het idee dat je wellicht meer (dure!) radiotoestellen kan verkopen met een beter programma-aanbod. Waarom dan ook niet zelf radio maken.
Er wordt een zendstation gebouwd in Haren (Poste de Haeren). In 1923 zendt Radio Bruxelles voor het eerst uit. In 1924 al wordt het station omgedoopt tot Radio Belgique en is het de eerste ‘nationale’ radio-omroep. Tot ergernis van vele Vlamingen is Radio Belgique wel uitsluitend Franstalig. (Het NIR-INR wordt pas in 1930 opgericht. De eerste uitzending van de openbare omroep heeft plaats op 1 februari 1931.)
Niet alleen de concerten maar ook alle andere uitzendingen gaan in die tijd live. Manusje-van-alles Theo Fleischman heeft een ongelooflijke feeling voor het nieuwe medium. Hij introduceert de reportage, het interview, het nieuwsbulletin én de reclame. Stagiaires uit heel Europa komen bij hem het radiovak leren.
SBR is 100% Belgisch qua kapitaal maar verkoopt de eerste jaren voornamelijk Franse ontvangers. De Radiopuzzel en de Radiolina zijn al eigen fabricaat, maar bevatten nog Franse onderdelen. Het bedrijf groeit snel en telt in 1927 al 530 werknemers. De firma is via haar Franse, Britse en Amerikaanse connecties houder van belangrijke radiopatenten. Ze ontwikkelt een aantal beroemde ontvangers zoals de reeks van de Ondolina’s (1927) of de goedkopere versie de Ondelinette. Wij tonen 5 verschillende types, waaronder de Superondolina (1936) en de RP 50 met ingebouwde platenspeler.SBR bouwt ook de NIR-zender in Veltem met materiaal van de Marconi Company
Omstreeks 1960 wordt de eigen productie stopgezet en fabriceert men voor transistorradio’s voor Philips. Het SBR-merk wordt langzamerhand een verzamelobject.
(Bronnen: o.a. SBR-Radio Wikipedia; licentiaatscriptie Brecht Bostyn)
De jaren ’30: vele kleine radiobouwers.
Ingenieurs en technici, oud-militairen en financiële experts, ondernemers en handelaars… ze zien allemaal brood in de zich ontwikkelende radiotechnologie. De sector kent vanaf 1930 dan ook een ongeëvenaarde groei. In het Brusselse concentreren de bedrijven zich vooral op de productie, in het Antwerpse eerder op import en distributie.
SBR in Brussel en Philips in Leuven zijn in het interbellum de grootste producenten. Net zoals autobouwer Ford delen ze het arbeidsproces op in deeltaken om voordeliger serieproducten te kunnen maken. De radio’s van SBR en Philips zijn in het hele land te koop.
Veel andere radiobouwers zijn bescheiden familiebedrijven met een kleinere productie en een beperkter afzetgebied. Maar ze maken prachtige toestellen. Bekende namen zijn o.a. NOVAK, Scarabée, Alfa Radio, SIERA en het Waalse merk Orthodyne.Er dan zijn er ook heel wat individuele radiobouwers – particulieren en radiowinkels – die hooguit enkele toestellen per week maken. Ze assembleren aangekochte onderdelen, laten de kast bij een schrijnwerker in de buurt maken en verkopen hun radio’s onder een eigen merknaam of merkloos.
Omdat radiotoestellen erg duur zijn, kan je ze ook op afbetaling kopen. Geregeld onderhoud en herstelling zorgen voor de klantenbinding. De toestellen gaan dan ook tientallen jaren mee en werken vaak nu nog.
De jaren ’30 zijn economisch moeilijke tijden. Veel kleine bedrijfjes overleven de crisis niet. De muntontwaarding (1935) maakt Belgische producten wel voordeliger, maar ook arbeid wordt goedkoper. Daardoor beginnen buitenlandse firma’s (Ekco, Schaub, Ultra…) hier een productie- of assemblage-eenheid. Tegen die concurrentie zijn talloze kleine constructeurs vaak niet opgewassen.
(Bron: Bostyn Brecht, De opkomst, ontwikkeling en bloei van de Belgische radio-industrie en omroep in het interbellum (1919-1939). Licentiaatsscriptie UGent (2006-2007).
Arel: een modern naoorlogs productiebedrijf.
De NV AREL start in 1945 kleinschalig in Antwerpen, groeit snel en wijkt na een brand uit naar de Paalstraat in Schoten. In de ‘nieuwe werkhuizen vindt het steeds groeiende bedrijf in luchtige, gezonde lokalen de nodige ruimte om haar huidige fabricatieprogramma op peil te houden’, zo lezen we in een artikel van toen. De bedrijfsterreinen zijn groot genoeg om op termijn probleemloos uit te breiden. Met heeft vertrouwen in de toekomst!
De inrichting van de AREL-fabriek in ’45 is op moderne leest geschoeid. Het receptiemagazijn, de montagehal en het uitgangsmagazijn maken deel uit van eenzelfde keten. Het technisch bureau kijkt van op een verhoogd platform uit over de montagezaal.Het personeel beschikt over een eigen refter en de lokalen worden centraal verwarmd.
In de beginfase worden sommige onderdelen nog aangekocht, maar het grootste deel is toch eigen fabricaat. De radiotoestellen worden aan de lopende band geassembleerd. Alle kleine metalen stukken bestaan uit koper en worden verzilverd zodat het chassis roestvrij is. De kasten voor de toestellen worden in de AREL-meubelmakerij gemaakt. AREL produceert in de beginperiode ontvangtoestellen, radio-onderdelen en pH-meters. Daarna maakt men ook verschillende types bandopnemers en platenspelers (‘electrofoons’ zoals dat in de reclamefolder heet). Later fabriceert men ook draagbare transistorradio’s en televisietoestellen.
AREL zet ook snel een eigen landelijk verkoop- en distributiesysteem op. ‘Tien reizigers bewerken regelmatig de negen provinciën’, onder meer om in elke gemeente minstens één verdeler te rekruteren. 20 goed herkenbare blauw-witte Arel-wagens leveren de bestellingen. En om potentiële klanten helemaal over de streep te trekken, kan men ook bij AREL op krediet kopen. Marketing is van alle tijden… In zijn gloriejaren exporteert het bedrijf ook naar Luxemburg, Nederland en Zwitserland. In 1960 wordt de firma door een andere Belgische fabrikant NOVAK overgenomen. Na een nieuwe overname door een Amerikaanse groep twee jaar later verdwijnt de merknaam AREL-NOVAK.
(bron: In de toversmee van de fluwelen klank, Retro Radio, december 2000)
- Geschreven door: Marleen Bergen
Het allereerste luisterspel wordt in 1931 door het NIR uitgezonden. ‘De terechtstelling’ is een vertaling uit het Duits, zo lezen we in Het Laatste Nieuws van 25/10/1931.
De uitzending gaat overigens helemaal live! Uiteraard hebben de technici, de acteurs en de regisseur alles vooraf goed ingeoefend.
‘De luisterspelers werken voor den mikrofoon met den tekst voor zich. Grammofoon en geruchtmakend tuig worden aangesproken… De zes toneelen worden door paukenslagen gescheiden’.
De eerste ‘hoorspelen’ zijn Engelse of Duitse vertalingen of bewerkingen van bekende toneelstukken. En zo klinken ze ook: als toneel zonder beeld. De directeur van de gesproken uitzendingen Gust De Muynck en later Raymond Brulez voeren meestal de regie. Zij kiezen de teksten en sturen de technici en de acteurs aan. Studio 10 op Flagey wordt als luisterspelstudio ingericht met akoestische wanden, een galmvrij hokje, grint- en zandbakken en losstaande deuren met grendels en sloten. Bij de BBC wordt een reeks 78-toeren geluidsplaten gekocht. En Robert Bernaerd specialiseert zich in het nabootsen van geluiden en speciale effecten, de ‘bruitage’.
Pas in de jaren ’50 wordt het luisterspel echt populair. Het NIR organiseert wedstrijden om een eigen Vlaams repertoire op te bouwen. Stemmen en geluiden worden nu vaak apart opgenomen en later afgemonteerd.
De geluidsregisseur kiest de speciale effecten en de muziek voor het klankdecor. Dries Poppe wordt in 1963 de eerste dramaturg. Hij opteert resoluut voor een nieuwe inhoudelijke en vormelijke aanpak. Hij selecteert de beste teksten uit het internationaal aanbod en begeleidt de auteurs, de vertalers en de regisseurs. Het luisterspel wordt onder zijn leiding een specifiek ‘radioformat’.
Door de televisie boet het klassieke hoorspel aan populariteit in. Vanaf de jaren ’70 ontstaan nieuwe vormen: de klankcollage, het docudrama, het mini-luisterspel en het radiofeuilleton. En in de huidige radiospotjes herken je vaak nog technieken en effecten die uit de luisterspelen stammen.
- Geschreven door: Marleen Bergen
Guglielmo Marconi (1874-1937) experimenteert vanaf 1890 met radiogolven. Daarvoor bouwt hij zelf een zender en een ontvanger. Dat leidt in 1896 tot de uitvinding van de draadloze telegrafie. En zo kunnen morseberichten via radiogolven verstuurd worden. De Italiaanse natuurkundige, uitvinder, ondernemer (Marconi Company) en latere Nobelprijswinnaar natuurkunde wordt beschouwd als de vader van de radio. Hoewel… hij gebruikte een ontvanger gebaseerd op de oscillator van Nikola Tesla. En de Rus Alexander Popov was met gelijkaardige proeven bezig. Marconi was hem wel te snel af. In feite zijn de heren alle drie schatplichtig aan Heinrich Hertz. Die ontdekte in 1887 hoe je radiogolven kan opwekken en ontvangen.
Marconi is geen sant in eigen land en wijkt in 1896 uit naar Groot-Brittannië. Daar bouwt hij voor British Post Office zendstations en ontvangers. In het begin overbrugt men korte afstanden, later gaat men intercontinentaal.
Het revolutionaire aan Marconi’s uitvinding was dat men eenzelfde boodschap naar verschillende ontvangers tegelijkertijd kon sturen. En dat is precies wat radio nu nog altijd doet, "from one to many".
Dank zij Marconi’s uitvinding overleefden overigens 700 schipbreukelingen de ramp met de Titanic (1912). De RMS Carpathia was in de buurt en pikte de noodoproep tijdig op.
Van morseberichten naar echte radio is natuurlijk nog een hele stap. De uitvinding van de radiobuis (diode), de versterkerbuis (triode) en de koolmicrofoon die geluid in elektrische signalen omzette, maakten echte radio-uitzendingen mogelijk. Het eerste programma met woord én muziek gaat al in 1906 in Massachusetts/USA in de ether. In België gebeurde dat in 1914 vanuit de Koninklijke paleistuin in Laken net voor WO I. Daarom vieren wij bij ons in 2014 dus 100 jaar radio!
De ontvangst via AM was in die pioniersjaren vaak gestoord en van bedenkelijke kwaliteit. Oorspronkelijk gebruikte men kristalontvangers. Je kon de uitgezonden signalen alleen met een hoofdtelefoon luisteren. Na de uitvinding van de elektronenbuis – ‘de lamp’ in de volksmond – werd de geluidskwaliteit merkelijk beter. Met een versterker werd het geluid via een luidspreker weergeven en vanaf toen kon het hele gezin naar radio luisteren.
- Geschreven door: Marleen Bergen
In de pionierstijd was het NIR gehuisvest aan de Naamse Poort in Brussel. De studio’s werden gedeeld met het Franstalige INR en waren zeer elementair uitgerust. ‘Zoo werden de vensters gestopt om de inwerking van geruchten van buiten op de mikro te vermijden’ (Jaarverslag NIR 1932). Er waren ook veel storingen en defecten.
Men had wel al gespecialiseerde studio’s: voor gesproken woord, voor recitals en voor luisterspelen. Voor opname en uitzending van grote symfonische werken met koren en solisten was het wachten op Studio 4 aan het Flageyplein. De eerste uitzendstudio in het Flageygebouw dateert van eind jaren dertig. De apparatuur is zo goed als integraal bewaard gebleven en werd door de leden van het Omroepmuseum opgesteld in het Radiohuis in Leuven.
Nog een mijlpaal is de aankoop van de eerste reportagewagen in 1936. ‘Zoo konden de reporters werken in streken waarin slechts weinig telephonische verbindingen waren, als b.v. in de Ardennen’ (Jaarverslag NIR 1936).Het technisch personeel verzorgde zowel de uitzendingen zelf als de muziek- en woordopnames. Dat gebeurde niet alleen in de eigen studio’s. Begin jaren ’30 werd al ongeveer 20% van de uitzendingen elders gecapteerd.
Technici specialiseerden zich mettertijd in muziekopnames, reportages, luisterspelen, het lijnencentrum, de hoofdcontrolekamer… of stuurden als chef een ploeg medewerkers aan.
Het luisterspel bestaat nauwelijks nog als radioformat. Maar de productie van radiospotjes en –trailers is dan weer een nieuwe, creatieve opdracht.
De uitzendstudio werd doorgaans bemand door een technicus en een assistent.De technicus zit achter de mengtafel en is verantwoordelijk voor de uitvoering en de realisatie van het productieproces. Hij zorgt ervoor dat er vlot geschakeld wordt tussen de verschillende geluidsbronnen: micro, plaat, een inkomende lijn vanuit de reportagewagen of een concertzaal.
De assistent helpt bij de voorbereiding en de montage, test de microfoons en bedient de randapparatuur. Hij maakte destijds ook ‘opnames op stalen band of op vernisplaten’.
In de beginjaren waren er enkel platendraaiers in de uitzendstudio, later kwamen daar ook de bandopnemers (magnetofoons) bij. En veel later cassette- en CD-spelers. Voor de micro zit de journalist en/of de regisseur-omroeper. Journalisten waren inhoudelijk verantwoordelijk voor de nieuwsbulletins en presenteerden ze ook altijd zelf. De regisseur-omroeper las mededelingen voor, presenteerde programma’s en zorgde voor de continuïteit. Nu hebben alle radionetten eigen presentatoren en bestaat de functie niet meer. Ook de assistentenrol is op de radio na de digitalisering in de jaren ’90 zo goed als verdwenen. De meeste uitzendingen worden nu door 1 technicus in goede banen geleid. Bij complexe programma’s staan er twee technici in de uitzendstudio. Eenvoudige radioprogramma’s gaan vaak zonder technicus ‘on air’ enkel met een presentator/trice. Die start de gedigitaliseerde bestanden. En sommige programma’s zoals de Nachtuitzendingen lopen zelfs helemaal automatisch.