U-matic High-Band
Tot midden jaren 1970 werden nieuwsbeelden op film opgenomen, bij het NIR in het begin zelfs op 35 mm-film. Het geluid kwam terecht op draagbare NAGRA-recorders. Daar komt verandering in met de komst van draagbare professionele videocamera’s, zoals de RCA TK76. Alle onderdelen van de videoketen vormen één compact geheel, niet groter dan een filmcamera.
De beelden moeten wel opgenomen worden; dat gebeurt met draagbare batterijgevoede U-maticrecorders, zoals de JVC CR4400U, zie de foto hieronder. Ze maken gebruik van kleinere cassettes dan de studiomachines, met een capaciteit van ongeveer 20 minuten.
De beeldkwaliteit kan echter wel beter, zeker in PAL-landen, en monteren gaat moeilijk, omdat er geen absolute tijdsreferentie op de band staat. Sony introduceert een aparte, verbeterde U-matic-standaard, die aan deze gebreken verhelpt. Men spreekt over U-matic High-band, maar analogie van de tweeduim highband, die ingevoerd werd bij de overgang naar kleuropnames.
Een uitbreiding van de bandbreedte van het opgenomen signaal kon worden gerealiseerd door een vernauwing van de kopspleet tot 0,5 µm. Dit maakte het mogelijk hogere frequenties op te nemen.
Bovendien werd de spoorbreedte verhoogd tot 125 µm in plaats van de 85 µm van de low-bandmachine, wat een verbetering van de signaal/ruisverhouding teweegbracht. De spoortussenruimte werd evenwel verminderd tot 40 µm (i.p.v. de 80 µm). De totale breedte van een spoor plus tussenruimte is bijgevolg dezelfde gebleven (85 + 80 = 125 + 40 = 165 µm).
De tekening hierna toont het frequentiespectrum van de bandopname.
Frequentiespectrum van het opgenomen signaal van de U-MATIC HIGH BAND
Het spoorformaat is nauwelijks verschillend van dat van de LOW BAND, op de breedte van de videosporen na. Er is evenwel een tijdcodespoor toegevoegd dat dwars door de videosporen loopt. Zie de figuur hierna.
Spoorformaat van de U-MATIC HIGH BAND
Maar omdat de spoorrichting van beide verschillend is kunnen de twee spoortypes door de overeenstemmende koppen worden gelezen, op voorwaarde dat het tijdcodespoor eerst is geregistreerd. Dat spoor wordt dan overschreven door de videokoppen. Zou het videosignaal eerst worden opgetekend, dan kan het tijdcodespoor niet meer worden opgenomen zonder het overlappende deel van de videosporen te wissen.
Een van de nadelen van de twee types van machines is dat de stabiliteit in tijd van de videosignalen niet goed genoeg is. Bij de weergave van het chrominantiesignaal (0,686 of 0,924 MHz) ontstaan er tijdbasisfouten die na omvorming naar de klassieke 4,43 MHz nog blijven bestaan. Wordt een dergelijk onstabiel chrominantiesignaal aan een ontvanger of monitor gelegd, dan zal de hulpdraaggolfregenerator die grote frequentie-afwijkingen, die ook in het salvo aanwezig zijn, niet kunnen volgen, zodat er bij de synchroondemodulatie in de decoder belangrijke fasefouten en bijgevolg kleurtintfouten zullen ontstaan. Dit fenomeen doet zich ook voor bij het kopiëren van banden waarbij de gebreken van de twee toestellen zullen worden samengevoegd. Het 4,43 MHz-signaal dient absoluut te worden gestabiliseerd. Na verbetering van de tijdfouten in het chrominantiesignaal bestaan de tijdbasisfouten nog altijd in het luminantiesignaal, zodat het vaste verband tussen de lijnfrequentie en de kleurenhulpdraaggolf van het PAL- of NTSC-systeem verbroken is. Die fouten kunnen worden opgeheven m.b.v. een tijdbasiscorrector waardoor opnieuw een perfect PAL-of NTSC-signaal verkregen wordt voor omroepdoeleinden.