De geschiedenis van de ' vzw Museum van de Radio- en Televisieomroep in België, Musée de la Radiodiffusion et de la Télévision en Belgique a.s.b.l.'
Een bijdrage van Hugo Van de Steen.
1. Chronologisch overzicht.
Het NIR-INR had tot eind jaren '50 de gewoonte om buiten dienst gesteld materiaal te verkopen aan personeelsleden. Dat die 'oude' radioapparatuur latere generaties zou interesseren, kon men toen niet vermoeden. Maar in een persartikel werd aangeklaagd dat magnetofoons te snel werden afgedankt en dat het personeel ze na reparatie tweedehands doorverkocht. En zo kwam er aan die interne verkoop noodgedwongen een einde. Probleem: waar blijf je met al dat afgedankt productiemateriaal?
1.1. De 'stilten' van de studio's als depot.
Halfweg de jaren '60 was de ruimte in het radiogebouw aan het Flageyplein uiterst schaars. Alle beschikbare plaats was ingenomen, ook in de gebouwen die men in de omgeving huurde. De bouw van het nieuwe Omroepcentrum aan de Reyerslaan in Schaarbeek was gestart, maar was nog niet ver genoeg gevorderd om een oplossing te bieden. Het verouderd materiaal werd dan maar opgeslagen in de “stilten” van de studio’s.
Studio’s worden, omwille van akoestische redenen, gebouwd als dozen in dozen. De binnenste doos is de studio, daaromheen is een tweede doos gebouwd die door isolerende elementen met de studio verbonden is. Tussen beide dozen is er een ruimte met de kokers van de klimaatregeling en vooral met veel lege ruimte: de “stilten”. Toen de afgeschreven toestellen niet meer verkocht mochten worden, werden ze daar opgeslagen.
1.2. Schenken aan scholen of toch bewaren (1960-1964).
In begin van de jaren '60 was de dienst Veiligheid, Gezondheid en Verfraaiing van de werkplaatsen opgericht. Deze dienst wees erop dat al die kisten met afgedankt materiaal in de stilten een te groot brandrisico inhielden. De ruimten moesten dan ook dringend ontruimd worden. De beheersorganen beslisten om het materiaal ter beschikking te stellen van scholen.
Het officieel en het vrij onderwijs stelden vertegenwoordigers aan en Hoofdingenieur Gaston De Lafonteyne organiseerde met hen een vergadering om tot een praktische verdeling te komen. Aan mij vroeg hij deze vergadering voor te bereiden en nadien de genomen beslissingen uit te voeren. Een paar maanden voordien was ik uit het labo overgeplaatst naar de staf van de hoofdingenieur. Het was mijn taak om het materiaal op te lijsten, de boekhoudkundige waarde te bepalen en alles fysiek op te sporen. Bij het uitvoeren van die laatste opdracht viel mij op hoeveel oud en zeldzaam materiaal er nog bewaard was. Een gedeelte van dat materiaal dateerde van de eerste jaren van de omroep en zelfs van voor de oprichting van het NIR-INR. De toestand van het opgeslagen materiaal was heel verschillend: sommige toestellen waren in goede staat, van andere was alleen het raamwerk nog aanwezig. Daarom werd op de lijsten ook de staat van de toestellen aangegeven, wat de praktische verdeling sterk bevorderde.
Na controle van het te verdelen materiaal informeerde ik voorzichtig of een deel niet kon bewaard worden om er een museum mee op te richten. Het antwoord van mijn baas Gaston De Lafonteyne was kordaat en niet mis te verstaan: “Hoe oud ben je? En je wil nu al conservator worden van een museum?” Drie maanden nadien was het grootste deel van het materiaal verdeeld en afgevoerd.
1.3. De Kring van Labotechnici - Le Cercle des techniciens Labo én Le Cercle des Techniciens d'Exploitation zetten zich in(1966-1971).
Een paar maanden later zegde Gaston De Lafonteyne me terloops 'dat mijn idee van een museum nog zo slecht niet was'. Er was hem van een paar kanten gesuggereerd om iets dergelijks op te starten. Hij vroeg me om de oude nog beschikbare technische apparatuur te verzamelen. In de praktijk waren de verenigingen van personeelsleden: “le Cercle des Techniciens d’Exploitation” en “de Kring van de Labotechnici-Cercle des techniciens labo” bereid om aan dit idee mee te werken. Elk van deze organisaties zou één of twee leden afvaardigen. Ir. De Lafonteyne nam het voorzitterschap waar en ik werd secretaris.
Het “tweetalig museum” was geboren als feitelijke organisatie met 3 Franstalige en 3 Nederlandstalige deelnemers. Voor de Nederlandstaligen waren dat Gaston De Lafonteyne als voorzitter, André Timmerman als vertegenwoordiger van de 'Kring van de Labotechnici' en Hugo Van de Steen als secretaris. Bij de Franstaligen vertegenwoordigden Roger Debast en Fernand Olivier de 'Cercle des Techniciens d’Exploitation' en Freddy Duvellier de' Cercle des Techniciens Labo'.
1.4. Oprichting van een VZW/ASBL (1972).
Na verloop van tijd hadden de enthousiaste leden van deze feitelijke verenigingen al heel wat materiaal verzameld. Ze wilden hun organisatie een permanenter karakter geven. In de loop van 1972 werden statuten opgesteld en koos men voor een tweetalige VZW. Juridisch was deze VZW onafhankelijk van beide omroepinstellingen, maar inhoudelijk was er natuurlijk wel een sterke band. Dat blijkt ook de namenlijst van de beheerders.
De stichtingsakte werd ondertekend op 14 december 1972 en de statuten verschenen in het Belgisch staatsblad van 22 maart 1973. De algemene vergadering verkoos de stichtende leden als beheerders en de raad van beheer van de VZW/ASBL benoemde:
Gaston De Lafonteyne als voorzitter;
Freddy Duvellier als ondervoorzitter;
Hugo Van de Steen als secretaris-penningmeester;
De overige beheerders waren: Roger Debast, Fernand Olivier, André Timmerman.
De oprichting van “v.z.w. Museum van de Radio- en Televisieomroep in België, a.s.b.l. Musée de la Radiodifusion et de la Télévision Belge” was een initiatief van de directie. Het museum is er gekomen onder impuls van ir. Gaston De Lafonteyne, die ondertussen Directeur-generaal was van de Technische Diensten van het Instituut van de Gemeenschappelijke Diensten (1). Hij heeft er voor gezorgd dat het museum in de BRT over lokalen kon beschikken. Hij stelde aan de Algemene Raad ook voor om het museum te erkennen en het een aantal faciliteiten te verlenen.
De keuze voor een tweetalig museum binnen de Gemeenschappelijke Diensten leek toen vanzelfsprekend. Het was een middel om de unieke verzameling één te houden. De unitaire structuur zou de organisatie 20 jaar later parten spelen.
(Opm: v.z.w. Museum van de Radio- en Televisieomroep in België, a.s.b.l. Musée de la Radiodifusion et de la Télévision Belge” wordt verder in de tekst 'het museum' genoemd.)
1.5. De eerste tentoonstellingen (jaren '70).
De eerste jaren verzamelde men materiaal dat zowel afkomstig was van de omroep als van kijkers en luisteraars. Het aantal schenkingen van privé-personen aan het museum overtrof de verwachtingen. Bij tentoonstellingen werd die mogelijkheid ook gepromoot en vermeldde men altijd de naam van de schenker. Dat was een extra stimulans voor bezoekers om op hun beurt oude toestellen en apparatuur af te staan. Aankopen werden niet overwogen, omdat het museum geen eigen middelen had. In de mate van het mogelijke participeerde het museum, meestal samen met BRT en RTB, aan culturele manifestaties o.a. in Spa, Antwerpen, Lessen en Luik. In '78 werd in de passage 44 in Brussel deelgenomen aan de tentoonstelling '25 jaar televisie in België'. Hoofddoel bleef evenwel een permanente tentoonstelling opzetten met materiaal uit de eigen collecties. Daaraan werd hard gewerkt.
1.6. Tentoonstelling van radiomateriaal in het Omroepcentrum(1974-1979).
Midden 1974 besliste de Algemene Raad om in de centrale wandelgang van het Omroepcentrum aan de Reyerslaan een permanente tentoonstelling van oude technische radioapparatuur te organiseren en daarvoor ook de nodige kredieten ter beschikking te stellen. Dat gebeurde op voorstel van Gaston De Lafonteyne, voorzitter van het museum én directeur-generaal van de Technische Diensten. De directeurs-generaal van de omroepinstituten, Paul Vandenbussche en Robert Wangermée, verleenden hun medewerking en duidden afgevaardigden aan. Voor de BRT waren dat de Jozef Coolsaet en Jan De Laet en voor RTB Charles Van Hauteghem. BRT en RTB werkten actief mee met de museumleden aan de realisatie van de tentoonstelling. De speciale tentoonstellingskasten waren door de omroepinstituten bij de firma Tamsyn besteld. Erwin Van Vlierberghe van BRT verzorgde de vormgeving van deze permanente tentoonstelling.
Op 12 maart 1979 werd in het Omroepcentrum een permanente tentoonstelling van radiomateriaal geopend door de voorzitters van de Raden van Bestuur van BRT en RTBF, Adriaan Verhulst en Jean Hallet. De expo stond in het laatste deel van de centrale wandelgang tussen de tv-studio’s van BRT en RTBF. Bij deze gelegenheid werd een brochure en een informatielijst over de tentoongestelde items uitgegeven. In zijn openingstoespraak wees de voorzitter van het Omroepmuseum G. De Lafonteyne erop dat de verzameling van het radiomateriaal een eerste stap was en dat het museum alles in het werk zou stellen om op korte termijn een passende aanvulling met televisiemateriaal toe te voegen.
1.7. Uitbreiding naar televisie (1983).
Al in september 1979 werd een voorstel uitgewerkt om de tentoonstelling uit te breiden met televisiemateriaal. Ook dit ontwerp werd gemaakt door de Erwin Van Vlierberghe. In lage kasten stelde men ook decorstukken, ontwerptekeningen en kledij tentoon. Men toonde ook een volledig uitgewerkt script van Jef Cassiers met de camerastanden, de te gebruiken objectieven en tal van andere praktische gegevens. Op de vensters tussen de wandelgang en de patio’s waren kaarten van België en Europa aangebracht. Daarop zag men de inplanting van de zenders en de vaste straalverbindingen, een voorbeeld van een mobiele captatie van een wielerkoers met helikopter en een schets van het Eurovisie-netwerk. Verder een aantal fotopanelen met bekende BRT- en RTB-acteurs en journalisten. In twee grote kubussen van plexiglas waren een camera op voet en een telecinema opgesteld. Tussen haakjes, die staan er vandaag nog.
Beide omroepen deelden ook nu weer de kosten en werkten actief mee aan het opzetten van de tentoonstelling. Die werd beduidend omvangrijker dan voorheen en nam een groot deel in van de centrale wandelgang (BC) tussen de TV-studio’s.
Op maandag 7 november 1983 openden de voorzitters van de Raden van Bestuur van BRT en RTBF, Herman Balthazar en Jean Hallet, de uitgebreide tentoonstelling. Bij deze gelegenheid werd een aangepaste informatielijst van de tentoongestelde items opgesteld om de nieuwe opstelling te duiden. Collega Willy De Boeck, gaf onder de titel: “hoe werkt de televisie” inzicht in de werking van dit medium. Op de opening van deze tentoonstelling waren naast beheerders, directie en medewerkers ook alle personen uitgenodigd die voorwerpen of documenten aan het museum hadden geschonken.
Bij de voorbereiding kon het museum rekenen op een brede samenwerking met beide omroepinstituten. Op gevaar af medewerkers te vergeten toch enkele namen: de dames Kestemont, Renardy, Vial, Weiler en de heren Debast, De Lafonteyne, Delechambre, Denys, Duvellier, Gevrey, Malisse, Merlin, Morrens, Olivier, Pieters, Timmerman, Vandensande, Vander Sande, Van de Steen, Van Vlierberghe, Verreth, Verreydt.
1.8. Actualiseren van de tentoonstelling (1997-1999).
Door renovatiewerken in het Omroepcentrum moest de tentoonstelling tijdelijk afgebroken worden. In de lente van 1997 stelde de afgevaardigd beheerder van de BRTN Bert De Graeve aan de administrateur-generaal van RTBF Jean-Louis Stalport voor om de tentoonstelling te vernieuwen en de kosten te delen. De heer Stalport gaf onmiddellijk zijn principieel akkoord. Hij liet ook weten dat Gérard Loverius, directeur RTBF-televisie, en Claude Delacroix, directeur RTBF-radio, de geplande vernieuwing met enthousiasme begroetten. Eind 1997 kreeg het museum op basis van een raming de definitieve toezegging dat de kosten voor een aanpassing door BRTN en RTBF zouden worden gedeeld.
Samen met de Franstalige beheerders, waarbij de inzet van Roger Debast speciaal moet vermeld worden, ging een uitgedund groepje Vlaamse vrijwilligers aan de slag. Freddy Duvellier verliet het museum in 1984, de voorzitter Gaston De Lafonteyne overleed in 1987, André Timmerman verhuisde in 1998 naar het buitenland en nam ontslag. Toen waren er nog 3 leden, het wettelijk minimum voor een v.z.w. Hulp kwam er aan BRTN-kant in de persoon van André Van Puyenbroeck én vanuit de pas opgerichte vzw Omroepmuseum (2).
Het materiaal en de foto’s waaruit kon worden geselecteerd, waren tijdig beschikbaar. Men hoopte dat de vernieuwde tentoonstelling in het voorjaar van 1998 klaar zou zijn. Mevrouw Yolande Annemans, de eindverantwoordelijke voor de vormgeving, was al als decoratrice aangeduid.
Samen met de vertegenwoordigers van BRTN en RTBF moest de ultieme selectie nog gemaakt worden. Dit liep oorspronkelijk niet zo vlot. Uiteindelijk werden we geholpen door tussenkomst van Claude Delacroix, de radiodirecteur van RTBF, en door Georges Radez, de verantwoordelijke communicatie bij de RTBF-Radio.
De plechtige opening door de voorzitters van Raden van Bestuur van BRTN en RTBF, Bart De Schutter en Edouard Descampe, had plaats op 31 mei 1999. Dit was meteen de laatste tentoonstelling opgezet en voorbereid door de leden van het tweetalige, unitaire museum en afgewerkt samen met de vzw Omroepmuseum en de diensten van BRTN en RTBF.
1.9. Participatie aan speciale evenementen.
Naast het verzamelen en het opzetten en onderhouden van de permanente tentoonstelling werd een- à tweemaal per jaar deelgenomen aan tentoonstellingen van derden. Vermeldenswaard zijn o.a. de tentoonstellingen van 25 jaar televisie (1978) of 50 jaar radio (1973) in de Passage 44 in Brussel, de deelname aan opendeurdagen van de regionale radio-omroepen West-Vlaanderen en Limburg, de medewerking aan tentoonstellingen van steden of de Regie RTT (Regie van Telefonie en Telegrafie) en het ter beschikking stellen van opnamemateriaal zowel voor de omroep als voor sommige privé-initiatieven.
De medewerking aan de laatste twee initiatieven moest na verloop van tijd beperkt worden. Het museum dreigde een leverancier van rekwisieten te worden. Vooral het gebrek aan (vrijwillige) medewerkers gaf problemen bij het recupereren van uitgeleende voorwerpen. Bij elke uitlening moest de gebruiker ook een verzekering afsluiten, anders was de kans reëel dat de uitgeleende voorwerpen beschadigd waren of helemaal niet meer terug kwamen. Die extra administratie bezorgde me de naam van lastige bureaucraat. Omdat ik over een eigen bureau beschikte, werd het materiaal meestal daar teruggebracht en moest ik het nadien zelf naar de bergplaatsen verhuizen. Een hoop extra werk dus. Op termijn was die situatie niet houdbaar
2.Duiding.
2.1. De werking van het Museum.
De eerste jaren werden tal van voorwerpen verzameld. Het gaat om schenkingen door privé- personen van oude radio- en televisieontvangers, grammofoons en pick-ups, meetapparatuur en allerhande toestellen voor het uitzenden of ontvangen van audio of video. Meestal waren het de beheerders of enkele van hun vrienden die het museum genegen waren, die de toestellen of documenten in ontvangst namen en aan het museum bezorgden. Naarmate oude toestellen van de omroep buiten dienst werden gesteld, werd ook een verzameling aangelegd van deze apparatuur.
Na het oprichten van de vzw “Museum van de Radio- en Televisieomroep in België ” werd door de directeur-generaal van de Technische Diensten het museum aan de beheersorganen voorgesteld en werden de statuten voorgelegd. Tevens werd gevraagd:
1) de V.Z.W. Museum van de Radio- en Televisieomroep in België te erkennen;
1) het reeds samengebrachte materieel en documenten ter beschikking te stellen van deze V.Z.W.;
1) deze V.Z.W. toe te staan bij voorrang 1 exemplaar te bekomen van de buiten inventaris gestelde toetellen die normaal als didactisch materiaal aan de onderwijsinstellingen geschonken werden.
“De Algemene Raad”, stemde hiermee in. Hierdoor werd al het verzamelde materiaal eigendom van de v.z.w. en kreeg het museum de mogelijkheid om een overzicht op te bouwen van de toestellen die gebruikt werden in de omroep.
2.2.Beheer van het materiaal.
In de beginjaren, anders gezegd voor de splitsing van het Instituut van de Gemeenschappelijke Diensten, maakte het museum bij het verwerven van materiaal geen onderscheid wat de oorsprong ervan betrof. Na de splitsing van dit Instituut (1977) stonden de technische diensten elk apart in voor de toewijzing van technisch materiaal aan onderwijsinstellingen. Vanaf dan werd het aan RTBF-kant moeilijker om studiomateriaal voor het museum te verwerven.
Doorgaans hadden de meeste museumleden een gelijkaardige toekomstvisie. Enkel de toenmalige ondervoorzitter Freddy Duvellier wilde graag een museum dat minder aan RTBF en BRT gebonden was. Hij pleitte ervoor om subsidies te vragen aan de BRT, de RTBF en de regering om buiten het Omroepcentrum een permanente tentoonstelling in eigen gebouwen op te zetten. Zijn besprekingen o.a. met Franstalige diensten van “le Patrimoine Culturel” leidden niet tot concrete afspraken. Om subsidies te krijgen was een een substantiële inbreng van eigen middelen vereist, middelen die de mogelijkheden van het museum ver overstegen en die ook de omroepen niet op tafel wilden leggen. De overige beheerders van het museum waren de mening toegedaan dat de gebouwen van BRT-RTBF verlaten niet alleen financieel onmogelijk was, maar ook niet wenselijk. De kans zat erin dat het museum bij een eventuele verhuis alle faciliteiten zou verliezen.
Volgens Freddy Duvellier ging er veel aandacht naar de permanente tentoonstelling, maar was er te weinig interesse voor het systematisch verzamelen, catalogiseren en ordenen. Lokalen, rekken, financiële middelen en mankracht ontbraken. Deze opmerkingen waren ten dele terecht: het museum dreef op een te kleine groep vrijwilligers. Catalogiseren en ordenen werd, gelet op het gebrek aan mankracht, al te dikwijls uitgesteld. Anderzijds was er wel veel aandacht voor het verwerven van studiomateriaal. Vooral aan Vlaamse kant was er een actieve inbreng van de directie.
Freddy Duvellier gaf op 13 mei 1984 per brief aan de voorzitter zijn ontslag en stelde als opvolger Jacques Frère voor. Deze kandidatuur werd aanvaard.
2.3.Ledenwerving.
In de loop der jaren werden er verschillende pogingen gedaan om het aantal actieve leden van het museum uit te breiden. Hoewel we meestal konden rekenen op veel goodwill en ook op occasionele hulp, waren zeer weinig collega's bereid om zich op meer permanente basis voor het museum in te zetten. RTBF-collega Robert Delechambre en BRT-collega Franz Denys waren veruit de enigen die gedurende een grote periode actief hebben meegewerkt. De vraag om een personeelslid deeltijds te laten werken in het museum werd verschillende malen geopperd, nooit definitief verworpen maar ook niet gehonoreerd. Tot ons begin 1993, zonder concrete vraag en zonder concrete afspraken, mondeling werd medegedeeld dat Karel De Goeyse, hoofdproducer bij de BRT, deeltijds zou meewerken aan het museum. Voor het museum was alle hulp welkom en er werden Karel De Goeyse dan ook onmiddellijk faciliteiten ter beschikking gesteld in afwachting van een definitieve regeling.
2.4. Doorlichting van de werking.
Met Karel De Goeyse werd afgesproken om de werking van het museum door te lichten en verbeteringsvoorstellen te formuleren. In dit kader bezocht hij op 21 juni 1993 het Nederlands Omroepmuseum in Hilversum en had hij een gesprek met de directeur, de heer Vos. Uit het verslag van dit bezoek blijkt dat het Nederlands Omroepmuseum op dat ogenblik beschikte over 6 vaste medewerkers en een honderdtal vrijwilligers. Ons museum had op dat ogenblik, één halftijdse medewerker (Karel De Goeyse - met pensioen op 1/5/1995) en niet eens tien vrijwilligers.
Eind augustus 1993 stelde Karel De Goeyse een reorganisatie van het museum voor. In grote lijnen kwam dat neer op de ontbinding van het museum, de verdeling van het patrimonium en het oprichten van een “museum-cel” binnen de BRTN. Die cel zou echter niets meer te maken hebben met de bestaande v.z.w. Onnodig te zeggen dat dit reorganisatievoorstel niet op applaus werd ontvangen bij de leden van het museum voor wie geen plaats meer was. Daarbij werd in de schoot van het museum ook de vraag gesteld of de BRTN wel bereid was een museum in eigen beheer op te richten en te exploiteren. Medewerkers van het archief ijverden ervoor om die taak op zich te nemen. Maar hun directeur Fernand Broucke maakte hen duidelijk dat het museum een aparte VZW was, waaraan bovendien ook RTBF-personeel participeerde.
Het voorstel van Karel De Goeyse maakte de splitsing van het museum echter wel bespreekbaar in de schoot van het museumbestuur.
2.5.Het unitaire museum: een anachronisme?
Het voorstel van Karel De Goeyse ging uit van een aantal vaststellingen die de raad van bestuur van het museum ook al gemaakt had, namelijk dat sinds de oprichting van het museum de structuren van BRTN en RTBF sterk waren veranderd. Na de opdeling van het Instituut van de Gemeenschappelijke Diensten (1977) had men te maken met twee onafhankelijke omroeporganisaties die in de praktijk nog weinig gemeenschappelijks hadden. Ze waren in Brussel in hetzelfde gebouw gehuisvest en deelden nog enkele hulpinstallaties, dat was alles. De Franstalige museumbeheerders klaagden al jaren over het gebrek aan belangstelling vanwege de RTBF-directie. In individuele gesprekken met directieleden kregen ze lof en aanmoediging maar in de praktijk kregen ze niet de beloofde steun. Het aanduiden van een coördinator voor het herinrichten en opfrissen van de permanente tentoonstelling was bijzonder moeiljk . En dook at zorgde bij de Franstalige collega’s voor veel wrevel. Daardoor won de idee om het museum te splitsen steeds meer veld.
Volledigheidshalve moet hieraan worden toegevoegd dat concrete voorstellen van het museum zowel bij RTBF als bij BRTN altijd positief onthaald werden en dat men op financiële steun en personeelsinzet kon rekenen. Alleen vergde het altijd veel tijd en inspanningen van de museummedewerkers om de principiële toezeggingen van de beide omroepen in daden te laten omzetten.
Het museum was bij de start een initiatief van de toenmalige directeur-generaal van de Technische Diensten. Toen was de structuur van BRT-RTB unitair, althans wat onroerende goederen en installaties betrof. In 1977 werd de splitsing van de Gemeenschappelijke Diensten een feit en vanaf dan evolueerden de twee omroeporganisaties totaal onafhankelijk van elkaar.
De splitsing van de Gemeenschappelijke Diensten was voor het museum aan BRTN-kant geen probleem. Ook Michel Gewillig, die Gaston De Lafonteyne in '74 opvolgde als directeur-generaal van de Technische Diensten, was het museum genegen en als een van zijn naaste medewerkers kon ik eventuele moeilijkheden onder zijn aandacht brengen. Wel was de tijdgeest tegen een unitaire instelling binnen de omroep. Het was onmogelijk geworden om nieuwe medewerkers voor het unitaire museum, zelfs tijdelijk, aan te trekken. De idee om een eentalig Vlaams museum op te richten won vlug terrein
Aan RTBF-kant was de toegang tot de leiding van de Technische Diensten en tot de Administrateur Generaal voor de Franstalige beheerders niet evident . Ondanks verschillende pogingen slaagden ze er niet in om via persoonlijke contacten met directieleden de patstelling te doorbreken. Ook zij besloten dat de tijd van het unitair museum achterhaald was.
2.6. Verdeling van het patrimonium.
Na ruim overleg in de schoot van het museum ging de voorkeur uit naar het oprichten van een Franstalige- en een Nederlandstalige VZW en het verdelen van het patrimonium. Om een splitsing van het patrimonium van de VZW te kunnen realiseren, moesten de statuten worden aangepast. Oorspronkelijk was bepaald dat bij een opheffing van de VZW het patrimonium één geheel zou blijven. Op 01/07/1994 verscheen een aanpassing in het Belgisch Staatsblad die de verdeling toch mogelijk maakte.
Parallel met die aanpassing van de statuten werden er voorbereidingen getroffen om aan Franse en Vlaamse kant een VZW op te richten waaraan het opgesplitste patrimonium zou worden toegewezen. Het was duidelijk de bedoeling dat de beide nieuwe VZW’s nauw zouden samenwerken. Ter voorbereiding werden tevens afspraken gemaakt over de verdeling van het materiaal. De nieuwe bestemming werd met stickers op de toestellen aangebracht. In de ontwerpstatuten van de nieuw op te richten musea werd een clausule van wederzijdse bijstand opgenomen. Gehoopt werd dat door het oprichten van een Franstalige VZW de band tussen RTBF en het Franstalig museum zou aantrekken
Aan Vlaamse kant werd op 29/2/96, een VZW opgericht onder de benaming “Omroepmuseum” (2).
2.7. Ontbinding en vereffening – start van de vzw Omroepmuseum.
Bij het oprichten van de vzw Omroepmuseum was het bij de RTBF nog niet duidelijk of er een gelijkaardig initiatief zou genomen worden. Het unitaire museum bleef voorlopig bestaan.
De statuten van het nieuw opgerichte Nederlandstalige museum – de vzw Omroepmuseum - bepaalden: “Een samenwerking met de v.z.w. Musée de la Radiodiffusion et de la Télévision en Belgique zal actief worden nagestreefd. Laatstgenoemde v.z.w. wordt als een bevoorrechte partner beschouwd voor het opzetten van gezamenlijke acties en voor het uit- of ontlenen van voorwerpen toestellen of documenten ten behoeve van tentoonstellingen of andere activiteiten”.
Eigenlijk was het de bedoeling om een samenwerking tussen de Vlaamse en Franstalige VZW's te institutionaliseren. Omdat de besprekingen voor een VZW aan Franstalige kant bleven aanslepen en we aan Vlaamse kant een eigen structuur wensten, werd in de statuten van de vzw Omroepmuseum verwezen naar het unitaire museum.
De idee om twee VZW’s op te richten die elkaar zouden helpen en ondersteunen, vond bij RTBF-directie geen gehoor. De Administrateur-Generaal schreef dat RTBF de voorkeur gaf aan het organiseren van een eigen “musée vivant”. Hij vroeg om bij het verdelen van het museumpatrimonium een deel ook naar RTBF te laten gaan.
De ontgoocheling bij de RTBF-collega’s was groot, onder die voorwaarden konden en wilden ze niet meer verder. De beheerraad van het museum besloot om de vereniging te ontbinden. Dat gebeurde op de buitengewone algemene van 9 augustus 1998. Roger Debast en Hugo Van de Steen werden als vereffenaars aangeduid.
Het ontbindingsbesluit van het Museum van de Radio- en Televisieomroep in België werd gepubliceerd in het staatsblad van 11 maart 1999.
Zoals al vermeld had de heropening van de permanente tentoonstelling plaats op 31 mei 1999. Het was de laatste activiteit van het museum met steun van BRT en RTBF en het was meteen de eerste expo waaraan de nieuwe vzw Omroepmuseum meewerkte.
Het patrimonium van het unitair museum werd na een grondige voorbereiding verdeeld over de RTBF en de vzw Omroepmuseum. Deze operatie werd afgesloten op 11 september 1999. De evolutie van de vzw Omroepmuseum wordt in een andere bijdrage behandeld.
Voetnoten:
(1)BRT en RTB zijn opgericht door de wet van 1960. Hierbij worden drie instituten voorzien: het Instituut van de Nederlandstalige Uitzendingen, het Instituut van de Franstalige Uitzendingen en het Instituut van de Gemeenschappelijke Diensten. De eerste twee waren de Uitzendingsinstituten die elk een eigen raad van beheer hadden en geleid werden door een directeur-generaal. Deze twee raden van beheer samen vormden de Algemene raad die het Instituut van de Gemeenschappelijke Diensten beheerde. In dit laatste instituut waren twee directeurs–generaal die respectievelijk instonden voor de Administratieve en Financiële Diensten en voor de Technische Diensten. Alle onroerende goederen en installaties waren eigendom van het Instituut van de Gemeenschappelijke Diensten.
(2)Omroepmuseum: deze vzw is opgericht in 1996 en zet aan Vlaamse kant het beheer en de exploitatie van de museumcollectie voort.
Aalst,30 mei 2016
----------------------------------------------------------------------------------