De EMI 203, camera van het Amerikaans Theater
EMI is een naam die al decennia lang verbonden is met geluid en media. We kennen het vooral als een platenlabel, maar het bedrijf startte in de jaren dertig van vorige eeuw als fabrikant van platendraaiers.
Het breidde uit, en ook studio-apparatuur en zelfs zendbuizen kwamen in zijn catalogus. Het werd na de oorlog een van de drie Britse fabrikanten van televisiecamera’s, samen met PYE en Marconi. De BBC en de andere Britse omroepen kochten toen uitsluitend apparatuur van binnenlands fabrikaat (voor zover beschikbaar). Op die manier werd de markt tientallen jaren onder hen verdeeld, hoewel de onderlinge strijd hevig kon zijn.
De toenmalige BRT was een van de buitenlandse omroepen die EMI-camera’s met hun karakteristiek licht-en-donkergroen kleurtje kocht, voor het Amerikaans theater. (Er zouden er in totaal zo’n 350 verkocht zijn.)
Het waren alvast degelijke, kwalitatief hoogstaande toestellen, nog in buizentechnologie opgebouwd maar al met plug-in printplaten. In de elektronische kringen zaten een tachtigtal elektronenbuizen, van 16 verschillende types.
De opnamebuis is hierin niet meegeteld. Dat is een 4,5 duim beeldorthicon, die in die periode “state of the art” was, om het met een Vlaamse slogan te zeggen.
Zo’n buis heeft een doormeter van elf cm en is bijna vijftig cm lang.
Zie de vergelijking met de gebruikelijke drieduimversie (van www.mediasurplus.it), nochtans ook geen kleintje. Niet te verwonderen dat de camera 79 cm lang wordt, zonder lenzen. Tel daarbij een breedte van 39 cm en een hoogte van 52 cm en de eerste Philips-kleurencamera van de BRT met zijn hoogte van 48 cm, breedte van 32 cm en lengte van 52 cm wordt een klein broertje! En de PYE Mk III, de eerste camera van studio 6 is dan helemaal een dwerg!
Met een gewicht van 48 kg (Philips : 42 kg) wordt het duidelijk dat de EMI 203 niet direct een camera is om mee te nemen op reportage. Met zijn uitstekende beelden was hij wel geschikt voor een toendertijd prestigieuze showstudio zoals het Amerikaans Theater.
Aan de voorkant van de camera valt de grote lenstrommel op met vijf posities. Een daarvan is bedekt met een grote plaat. Langs daar wordt de opnamebuis vervangen, zonder dat de camera moet geopend en vervolgens half gedemonteerd worden. (Dit type buizen moest na een paar honderd uur gebruik een tijdje “rusten”.)
Op deze foto uit de EMI-documentatie lijkt het een beetje op een bevalling. Op de foto’s blijkt ook hoe groot de centrale servomotor is die instaat voor de gelijktijdige sturing van de lens-irissen. Het is merkwaardig dat die “bult” niet in beeld komt bij groothoeklenzen.
Zoals hier kunnen telelenzen met hun zonnekap zelfs nog verder uitsteken. Het is dan zaak om de lenzen in een zodanige volgorde te plaatsen dat zij niet in beeld komen bij groothoekopnames. De regel : plaats de “kortste” lens naast de positie met de afdekplaat, en installeer dan stelselmatig van kort naar lang. Bij lenstrommels met maar vier posities legt men logischerwijze de langste lens tegenover de kortste.
Van die vijfde positie kon men trouwens nuttig gebruik maken met een soort eenvoudige dia-aftaster. Desnoods kon men zelfs met behulp van een adapter een vijfde lens plaatsen.
Bij de PYE MkIII-camera dreef een elektrische motor de lenstrommel aan. Een lenswissel duurde in de praktijk te lang (tot 2,5 seconde); vooral bij televisiedrama was dat storend. Later keerde men daarom terug naar handbediening. Aan de achterzijde van de EMI- camera staat een hendeltje waarmee de cameraman de lenstrommel bedient. Een omwenteling is één plaats verder; men moet natuurlijk in de goede richting draaien, in het ergste geval is men anders voor vier omwentelingen zoet. De zwengel heeft een dode zone van zo’n zestig graden waarin de lenstrommel met een pin geblokkeerd wordt voor de stabiliteit.
Ook scherpstellen gaat manueel, met een draaiknop met drie grote vleugels aan de zijkant van de camera. Bij breedhoeklenzen moet maar weinig bijgeregeld worden. Daarom verloopt de regeling niet-lineair, in het begin van het bereik trager, verderop sneller.
Het verdere verhaal
Bij de omkleuring van het Amerikaans Theater begin zeventiger jaren werden deze camera’s vervangen door EMI’s type 2005. Bij deze camera met drie plumbicons waren de buizen opgesteld in een horizontaal vlak, gewoonlijk is dat vertikaal. Hierdoor wordt de camera minder hoog maar wel breder. Voor stabiliteitsredenen bleven ze in het AT permanent onder spanning. Jammer genoeg heeft het Omroepmuseum geen exemplaar.
EMI kende met deze camera’s weinig succes, en ze betekenden het einde van EMI als camerafabrikant.