De pausmobiel
De eerste eucharistieviering met de S7 - alias de ‘pausmobiel’ - werd door Radio 1 op 2 april 2000 uitgezonden vanuit de Sint-Tillokerk in Izegem, zo vertelt toenmalig muziekproducer Nora Nys. Een bestelwagen type Mercedes Vito was door de labo-mensen van de radio omgebouwd tot een kleine, handige captatiewagen. Geen zware apparatuur meer, maar een tafel met 13 ingangen bediend door één enkele technicus. Dat was toen revolutionair.
De ‘pausmobiel’ bleef bij VRT in gebruik tot eind 2013. De apparatuur van deze compacte, mobiele studio staat nu in het Omroepmuseum in Leuven.
De uitrusting.
Willy De Ridder, toen hoofd externe radio-opnamen, maakte het aankoopproces van de S7 van nabij mee. “Er werd beslist om zeker niet aan technische kwaliteit in te boeten. Alle materieel moest vast tot de wagen behoren. De auto moest ook een hoog uittrekbaar ‘orgelstatief’ kunnen herbergen. En heel belangrijk, het audiosignaal moest op luidsprekers beluisterd kunnen worden. De keuze viel op een MERCEDES VITO”.
Een STUDER-mengtafel met 12 microfooningangen werd voldoende geacht, een vaste ISDN- coder/decoder was noodzakelijk. De microfoons waren allemaal van het NEUMANN-type (SM69, KM84,...), de luidsprekers van GENELEC.
De ‘pausmobiel’ was ook uitgerust met een DAT (Digitale Audio Tape) recorder, aangevuld met een analoge cassetterecorder. Die liep mee met de uitzending. Na afloop kregen het koor en/of de parochiegemeenschap de getuigenopname als aandenken.
De wagen werd ook ingezet voor middelgrote en kleine muziekopnamen. Er was een digitale montage-eenheid aan boord om flexibel voor andere radionetten te kunnen werken.
Binnenzicht pausmobiel
Van drie- naar twee- naar eenmansbediening.
Met de ‘pausmobiel’ werd een nieuwe manier van werken geïntroduceerd bij de captatietechnici van de radio: de eenmansbediening. Een hele verandering, want de uitzending van de mis was decennialang een arbeidsintensieve aangelegenheid, zowel technisch als productioneel.
De radiomis werd tot begin 2000 elke week vanuit een andere kerk uitgezonden. Dat betekende jaarlijks ongeveer 60 verschillende - en vaak nieuwe - uitzendlocaties. Die moesten telkens vooraf door een chef-technicus bezocht worden om de technische mogelijkheden en de eventuele veiligheidsrisico’s goed in te schatten.
Tot halfweg de jaren ’70 werden de grote captatiewagens (S1 en S2) van meer dan 3,5 ton, ingezet. Daarmee mocht alleen een chauffeur van de Dienst Vervoer rijden. Uitrukken met zo’n captatiewagen vergde sowieso een ploeg van 3 mensen: een chauffeur, een technicus en een assistent-technicus. Die waren twee dagen in het getouw voor 1 uur uitzending. Verplaatsing, installatie en sound check gebeurden op zaterdag. ’s Zondags reed dat trio opnieuw naar een van de vele Vlaamse kerken voor de eigenlijke uitzending en de afbouw van de installatie. Dat kostte enorm veel manuren, verplaatsingskosten en - als de uitzendlocatie ver van Brussel lag - ook overnachtingen. (Heel lang geleden werd er voor de uitzending van de mis ook nog twee dagen een muziekregisseur ingepland . Die bediende de knoppen voor ‘koor en orgel’, de technicus de knoppen voor ‘het woord’.)
De grote S(tereo)-captatiewagenswaren vanaf eind jaren ’70 in het weekend geregeld bezet voor opname en/of uitzending van Radio 3-concerten. Voor de eucharistieviering werd dan noodgedwongen een alternatief bedacht. De captatieploeg werd gereduceerd tot twee personeelsleden: een technicus en een assistent-technicus. Die reden samen naar de uitzendlocatie en namen in de privé-wagen van de technicus ook al het mobiel materiaal mee: de mengtafel, de statieven, de microfoons… Met z’n tweeën stonden zij op zaterdag in voor het uitladen en het installeren van het materiaal, het testen van de lijnen en de repetitie met het koor. ‘s Zondags verzorgden ze de uitzending en laadden ze na afloop alles weer in.Er moest flink doorgewerkt worden, maar het ontbrak hen niet aan motivatie. Willy De Ridder: “Een voordeel van deze werkmethode was dat de technicus in de kerk rechtstreeks visueel contact had met het koor en de celebranten. 80 à 90% van de missen werden toen op die manier technisch gerealiseerd. Ik kan me nog levendig mijn laatste radiocaptatie van de mis in Kemzeke herinneren. In de nacht van 29 op 30 december 1978 viel er minstens 30 cm sneeuw. En geen enkele radioluisteraars die daar ’s anderendaags ‘on air’ wat van gemerkt heeft!”
Na de aanzienlijke uitstroom van technici eind jaren ’90 door het VVP (verlof voorafgaand aan pensionering) waren er minder technisch geschoolde radiomensen beschikbaar. Vandaar de keuze voor een compacte reportagewagen bediend door één enkele technicus. Ook productioneel werd een en ander efficiënter georganiseerd, maar daarover verder meer. De vernieuwing stuitte nauwelijks op weerstand, omdat er na de personeelsinkrimping meer dan genoeg werk was. Ook voor de chauffeurs, want die konden zich bijscholen tot assistent.
Installatie en sound check.
Een aantal captatietechnici voelde wel wat voor die nieuwe werkwijze. Om beurten verzorgen ze sinds begin 2000 de radio-uitzending van de eucharistieviering. Solo met de mis in de ether gaan zorgde - zeker in de beginfase - voor de nodige stress. Maar het liep allemaal prima. En intussen is het routine geworden.
Technicus Jean-Paul De Preter was één van de pioniers. Op zaterdag deed hij de installatie: “Kabels naar binnen trekken via hoeken en kanten was moeilijker dan met twee, zeker via hoge vensters. En tijdens die werkzaamheden stond de achterkant van de wagen vaak onbeheerd open met risico voor diefstal. Alleen installeren in de kerk was geen enkel probleem, ook niet om kabels naar het doksaal te trekken. Microfonen uittesten kon enkel als de mislezers en de celebrant op zaterdag langskwamen. In de praktijk werd dit meestal uitgesteld tot zondag om 9 uur, voor of na de repetitie van het koor.”
Producer Nora Nys: “Jarenlang zat die sound check op zaterdag. Men was dan ook bang dat het op zondag niet zou lukken. Maar we hebben nooit problemen gehad. Evenmin met de lijnen. Gedurende al die jaren dat ik met de Radiomis ben bezig geweest , zijn ze eenmaal weggevallen, in de Onze-Lieve-Vrouwekerk in Kortrijk”.
Met zijn tweeën werken bleek in de praktijk erg handig en efficiënt, zeker als men op elkaar ingespeeld was. Als er tijdens de mis technisch iets fout liep, moest de producer inspringen. Nora Nys: “Ook dat heb ik meegemaakt. Helemaal in het begin in diezelfde Onze-Lieve-Vrouwekerk in Kortrijk heb ik een ‘zakkende microfoon’ terug recht gezet. Het enige probleem met de S7 waren de zware microfoonvoeten, beslist een weloverwogen aankoop, maar… dodelijk voor de rug”.
Productionele aanpassingen.
Ook aan productiekant werd de uitzending van de eucharistieviering efficiënter aangepakt. Er werd beslist om niet langer heel Vlaanderen af te reizen, maar om het aantal uitzendlocaties te beperken tot ongeveer 5 kerken per bisdom. Van daaruit zou men meermaals per jaar uitzenden met permanente ISDN-lijnen, wat eveneens een besparing betekende.
Nora Nys en Jean-Paul De Preter brachten een technisch bezoek aan alle geselecteerde locaties en leerden meteen de plaatselijke pastoors beter kennen.
Jean-Paul De Preter: “De S7 was bij het ontwerpen zo opgevat dat alles binnen handbereik zat. Omdat er solo gewerkt werd, had je ook een zekere mate van vrijheid bij het maken van afspraken. Dat werd heel erg geapprecieerd in de parochies. En omdat we aanvankelijk met een zestal vaste kerken startten, zagen de verantwoordelijken ter plaatse ook regelmatig dezelfde technici weer”.
Gaandeweg werd de S7 ook ingeschakeld voor kleine opnames en uitzendingen van Klara. Werken in een compacte en verwarmde ruimte was handiger en sneller omdat men geen draagbare studio moest installeren. Maar het had soms zijn vervelende kantjes. Jean-Paul De Preter: ‘Als we zichtbaar opgesteld stonden, werd er al wel eens op de ruit van de wagen getikt en leverden voorbijgangers kritiek op (vooral) televisieprogramma’s. En in verkiezingstijden vonden we de wagen ook al eens terug volgeplakt met stickers, meestal van die partij waarvan de militanten vonden dat ze te weinig aan bod kwam bij de VRT.
Ontmanteling
De apparatuur van de pausmobiel werd deskundig ontmanteld….
en door leden van het Omroepmuseum vakkundig weer opgesteld in de lokalen van het museum in Leuven.
Tekst: Marleen Bergen, met dank aan Nora Nys, Willy De Ridder en Jean-Paul De Preter.