Een vooroorlogse platenspeler van na de oorlog
Studio 38 is een van de aandachtstrekkers van de tentoonstelling 100+ jaar Radio in het radiohuis te Leuven. Deze evocatie van een vooroorlogse studio van het Flageygebouw is opgebouwd uit originele stukken. Er staan onder meer twee platenspelers en een platengraveertoestel van het merk Neumann. Deze Duitse firma is vooral bekend voor haar kwaliteitsvolle studiomicrofoons, maar ze maakte voor de tweede wereldoorlog ook studioplatenspelers.
We hebben uit ons archief een foto opgedoken met daarop twee zulke toestellen, zie hieronder links. Het zijn spelers van het type PAG : PlattenAbspielGerät. Er naast een zeldzame kleurenfoto uit het weekblad De Post van 1950. Vergeleken met de twee spelers van studio 38, hieronder rechts, zijn er duidelijke verschillen: de plateaus van studio 38 hebben er geen stroboscopische strepen die dienstig zijn om het juiste toerental te controleren, de toonarmen zien er anders uit, en er staat een grote zwarte schakelaar links, gemerkt 33 – 45 – 78. Hiermee wordt de draaisnelheid van de speler gekozen.
Als we het deurtje onderaan openen – in werkelijkheid een afneembaar paneel – zien we dat de mechaniek niet tot de bovenzijde beperkt is, het meubel is tot onder gevuld. Redelijk indrukwekkend en zeker voldoende soliede. En opvallend : er zitten twee motoren in! Maar .... geen verwijzing naar Neumann. Op de gietstalen basisplaat staat “Presto”, het zelfde merk als de graveermachines. Het meubel mag dan wel vooroorlogs zijn, de volledige mechaniek met inbegrip van de toonarm is hoogst waarschijnlijk omstreeks 1950 vervangen. In de "memoires" van toenmalig radiotechnicus Leo Everaert lezen we dat hij in 1948 elke twee plaatkanten een nieuwe naald moest steken, dat was allicht nog met de vooroorlogse arm en cel.
Vanwaar die opmerkelijke verschillen?
Voor de oorlog en tot in het begin van de jaren '50 werden alle commerciële platen aan 78 toeren per minuut opgenomen. 33 toerenplaten vond men enkel in het professionele circuit.De eerste geluidsfilms bijvoorbeeld maakten er gebruik van maar dan wel in een buitengewoon formaat nl. platen met een diameter van 40 cm. En ook de programma-uitwisseling tussen Amerikaanse radiostations gebeurde met dergelijke platen.
Uit navraag bij het onvolprezen VRT-geluidsarchief blijkt dat ook de eigen NIR-opnames voor de oorlog enkel op 78 toeren gebeurden; de eerste opnames dateren van 1935. Hun toenmalige graveermachine staat ook opgesteld in Studio 38; ze was in feite ontworpen voor het graveren van wasplaten en werkte enkel op 78 t/m. De platenspelers hadden voor de oorlog dus maar één snelheid nodig.
En na de oorlog?
De eerste eigen NIR-opnames op 33 t/m dateren van 1946. Voor alle duidelijk nog even vermelden dat we nog altijd te maken hebben met een brede “normaalgroef”. Vinyl- en stereoplaten met een "microgroef" komen in de jaren 1950 op de markt. Hierbij liggen de groeven dichter bij mekaar waardoor de platen tot 20 minuten muziek per kant kunnen bevatten. Ze kunnen enkel met een lichte toonarm en een geringere naalddruk weergegeven worden. Tot einde jaren 1950 blijft het NIR op plaat opnemen, zowel aan 33 (in feite 33,333..) t/m als 78 t/m, altijd normaalgroef. Dan neemt de magneetband het volledig over.
Onze conclusie : oorspronkelijk waren zowel de graveermachines als de platenspelers enkel uitgerust voor 78 toerenplaten. Kort na de oorlog ontstaat de noodzaak om ook 33 toerenplaten weer te geven, onder meer Amerikaanse opnames. Het NIR krijgt onder meer de beschikking over 33 toerenplaten met voornamelijk klassieke muziek van de VOA (Voice of America), in feite een Amerikaanse regeringszender. In plaats van alle platenspelers te vervangen koopt men Presto-loopwerken en Gray-toonarmen aan - lichte armen, geschikt voor microgroefplaten - die in de bestaande meubels ingebouwd worden. Het is nog niet duidelijk of dit door de leverancier gebeurde of door de technische medewerkers van het NIR.
Eenzelfde operatie voert men uit bij de oude graveermachines voor wasplaten maar dit levert op cosmetisch vlak een minder geslaagd resultaat op. Het meubel vertoont links een uitstulping. Als we de deurtjes openen zien we dat er voor een van de twee Prestomotoren geen plaats was binnen het houten meubel. In de linkerwand heeft men dan maar een rechthoekige opening uitgezaagd waaruit een deel van de motor priemt. Het NIR had ook graveermachines die enkel voor lakplaten geschikt waren, die waren wellicht compacter en niet om te bouwen, ze werden vervangen door de Prestomachines.
Met deze ingrepen waren de problemen nog niet van de baan : vanaf 1950 komen er - weliswaar mondjesmaat - 45 toerenplaten op de markt. De platenspelers moeten dan drie snelheden aankunnen. Daarvoor hebben de spelers van studio 38 het gepaste aantal motoren, namelijk twee: een van beide motoren kan op een apart stroomnet geschakeld worden, met een hogere frequentie : 50 / 33,3 x 45 = 67,5 Hz. Dan draait de plateau aan 45 t/m. Die spanning wordt opgewekt met een motor-generatorgroep die in de Flagey-kelder staat.
Voor de liefhebbers bespreken we het Presto-loopwerk hier .......... de Gray-toonarm in meer detail hier.
______________________________________________