Presto 6N
Het NIR gebruikte dit type toestel na de tweede wereldoorlog zowel in het Flageygebouw als op reportage voor opnames. Vanaf het midden van de jaren 1950 werd het geleidelijk vervangen door bandopnemers.
De opname gebeurt op een lakplaat. Ze bestaat uit een zeer vlakke aluminium plaat (soms ook van glas) die aan weerszijden bedekt is met celluloselak. Hoofdbestanddeel hiervan is nitrocellulose of cellulosenitraat, een stof die onder de benaming celluloid ook gebruikt werd (of wordt?) voor biljart- en pingpongballen. De snijbramen van dit materiaal zijn zeer brandbaar en moeten onder water of in een metalen doos bewaard worden. Bij sommige toestellen was een afzuiginstallatie voorzien. Bij ons toestel niet (het is een “draagbare” versie). Snijbramen hebben de neiging om naar het midden van de plaat te krullen, en om de opname niet te hinderen sneed men bij toestellen zonder afzuiging de platen van binnen naar buiten. Een plaat begint dan waar een “normale” plaat eindigt.
Bij het toenmalige NIR ging niets verloren : de snijbramen werden opgelost in alcohol; dit vormde de lijm waarmee de etiketten achteraf op de plaat aangebracht werden. Aan de afmetingen en de kleur van de etiketten kon men trouwens afleiden of het een 33- dan wel een 78-toerenplaat was, naar binnen of naar buiten gesneden.
De grootste diameter van dergelijke platen is 42 cm, ze zijn dus sowieso te groot voor een huis-tuin-en keukenspeler. Platen hebben natuurlijk een gat in het midden, en hier ook nog een tweede : de draaitafel bevat een palletje, de meenemer, die in het tweede gat terecht komt en ervoor zorgt dat de plaat niet slipt bij het snijden. Dat gaatje wordt later door het etiket bedekt.
De snijkop zelf kunnen we vergelijken met een aftastkop, maar dan omgekeerd, en veel steviger uitgevoerd. Twee spoelen waardoor de elektrische stroom van de geluidsbron loopt doen een (goedkope) metalen of (betere) saffieren beitel rondom een scharnierpunt draaien. Het uiteinde van de beitel snijdt een groef uit in de ronddraaiende plaat. Hiervoor is een serieus vermogen nodig, ongeveer tien watt. Bij sommige uitvoeringen werd de snijbeitel trouwens elektrisch verwarmd. Zo ging hij gemakkelijker door het plaatmateriaal en sleet hij minder snel.
Om de groeven mooi naast mekaar te snijden wordt de snijkop door een hefboom (cutter cam lever – 19) verbonden met een stang (22) voorzien van schroefdraad. Deze stang is door middel van tandwielen (24) verbonden met de spindel in het midden van de plateau en wordt dus aangedreven door de draaibeweging van de plaat zelf.
De schroefdraad kan links- of rechtsdraaiend zijn. Dit bepaalt of de plaat in het midden of aan de rand begint; de spoed van de schroefdraad bepaalt hoe ver de groeven van mekaar verwijderd liggen. Hoe dichter de groeven bij mekaar liggen, des te langer is de opnameduur van een plaat uiteraard. (De stang is eenvoudig te verwisselen voor een andere.)
De afstand tussen twee opeenvolgende groeven bedraagt ongeveer 0,2 mm. Bij begin en einde van een plaat moeten we een beetje “helpen” : de groeven moeten daar verder uit mekaar lopen, om de naald goed te kunnen plaatsen, en om ze op het einde in een oneindige groef te laten draaien.
Om deze inloop- en uitloopgroeven te maken staat op de stang een handwieltje (onderaan rechts). Hiermee kan men de stang, en dus de snijkop, sneller laten vooruitgaan. Op het einde van de plaat verbreekt men met hefboom 19 de verbinding tussen kop en stang om de oneindige groef te snijden, en na één cirkel heft men de beitel van de plaat met hefboom 20. Volgens de gebruiksaanwijzing vergt dit enige handigheid.
Met de hendel links onderaan kan men kiezen tussen opnames op 78 of 33,3 omwentelingen per minuut. Daarmee kiest men in feite een tussenwieltje tussen de synchroonmotor en de plateau. We hebben het hier over “normale”, geen microgroeven. De kwaliteit van 33 toerenopnames is dus heel wat minder dan van 78 toeren, maar er gaat natuurlijk meer dan dubbel zoveel op een plaat. Naarmate de snijkop meer naar het midden van een plaat gaat daalt lineaire snelheid, m.a.w.de lengte van de groef per seconde wordt kleiner, en dit nog meer bij 33 t/m. Hierdoor gaat de kwaliteit van de opname achteruit, vooral de hoge tonen. Er was een corrector beschikbaar die dat automatisch compenseerde, maar die is hier niet gemonteerd.
Wat we ook niet (meer) terugvinden is de microscoop. Voor elke opname moest men een proef doen, om de juiste diepte van de groef te controleren. Hiervoor was die microscoop nodig. De weergave-arm ontbreekt ook. Dit was een gewone PU-arm waarmee de opname kon beluisterd worden.
(Tekeningen aangepast uit de gebruiksaanwijzing)
Ga naar :